Minke Douwesz

Begin eerste hoofdstuk

Nog voor ik de uitgang van de stationshal bereikt had, tuitten mijn oren van een vertrouwd lawaai. Hard en schril overstemde het de voetstappen en kreten van de menigte die op de grauwe tegelvloer dooreen dromde. Buiten op het plein was het geluid oorverdovend. Ik keek omhoog.
Op de gevellijsten, het dak, de nok van het stationsgebouw zaten honderden spreeuwen te krijsen. Af en toe vloog een flard vogels op, om elders neer te strijken. De zwerm leek op een wolk die continu van vorm verandert zonder uiteen te vallen. Voor zover ik wist verzamelden de spreeuwen zich een paar maal per jaar. Zochten ze er altijd dezelfde plek voor uit? En waar maakten ze zo’n kabaal over?
Het blauw van de lucht had de diepte tint van de invallende schemering. Om mij heen repten reizigers zich langs elkaar heen. Een tram rinkelde. Waar ik ook moest zijn in de stad, ik stapte altijd op het Centraal Station uit. Ik kreeg een stoot in mijn rug, deed een stap opzij en hervond mijn evenwicht. Ik zou gaan eten met mijn vriendin Freek die eigenlijk Frederique heette. We hadden afgesproken in haar atelier.