Minke Douwesz

Begin eerste hoofdstuk

Maandagmorgen, even na negenen, stak Ese de grens met Duitsland over. Alles was grijs en er viel een venijnig koude motregen. Even vroeg ze zich af waar ze mee bezig was. Hoe miezerig ook, de regen zou haar schoenen en broek in de loop van de dag doorweekt hebben. Misschien werd ze wel ziek.

In dat geval was er natuurlijk geen sprake van dat ze de trein nam, terug naar huis. Koortsig en hoestend zou ze het bed houden in een eenvoudig hotel – gedichten van Rilke lezen en veel thee met citroen drinken. Elke ochtend kwam een aardige, jonge vrouw haar ontbijt brengen, tot ze beter was en weer op de fiets kon stappen. Ineens voelde ze zich heel vrij. De vochtige buitenlucht vulde haar borstkas met tintelende frisheid.

Een week geleden had ze op dit tijdstip voor de klas gestaan. Klas 4a. ‘Hè, niet weer dictee, juf.’

‘Würdest du bitte Deutsch reden?’

‘Scheisse.’ Ze lachte bij de herinnering. Els, het meisje dat zo gemopperd had, was in feite goed in Duits, en haar eerlijkheid klonk veeleer ontwapenend dan brutaal. Zou ze juf Jelles vandaag missen? Of was ze net als de meeste leerlingen gewoon blij met de uitgevallen les? Ese vroeg zich af of er überhaupt gezocht zou worden naar iemand om haar voor de klas te vervangen. Het tekort aan leraren was haar zelf boven het hoofd gegroeid.

Voorbij de grenspaal, die naast het fietspad uit de struiken stak, strekte de weg zich licht hellend recht en verlaten voor haar uit. Een boerderij aan de ene kant, een rijtje huizen aan de andere, een winkel in huishoudelijke apparaten die nog gesloten was – er brandde geen licht – dat was het hele dorp. Iemand die toevallig uit het raam zou kijken, boven op de slaapkamer het bed verschonend, vroeg zich allicht af wat die fietser, bepakt als voor een kampeervakantie, hier eind februari, in de kou en de regen deed, in zijn eentje. Of haar eentje. Door het regenpak viel het niet goed uit te maken of men met een man of vrouw van doen had. Onder de capuchon droeg ze bovendien een pet om haar bril van druppels te vrijwaren.

Sinds haar afstuderen, bijna dertig jaar geleden, had ze lesgegeven. Duits, en een poos ook wiskunde, in de onderbouw, ter overbrugging van een hardnekkig openstaande vacature. IJver, verantwoordelijkheidszin en de neiging serieuze zaken met een grap enigszins te verluchtigen hadden haar, dacht zij, altijd tot een gewaardeerde collega gemaakt; tot ze plotseling, enkele maanden terug, niet langer van onbesproken gedrag bleek te zijn. Het had haar overvallen. Zíj was niet veranderd, of het moest zijn dat ze wat minder hard was gaan werken. De omgeving was veranderd, of eigenlijk de manier waarop er naar haar gekeken werd. Alsof er op klaarlichte dag ineens een schijnwerper op haar gezet was, die haar het zicht ontnomen had. Verblind had ze zich nog wel rondbewogen, maar zonder te weten wat de goede richting was. De enige optie leek een stap opzij te doen, uit de lichtkring. Dat had ze gedaan. Ze had per direct haar baan opgezegd, haar tassen gepakt en ze was vertrokken. Een dodelijke kogel wordt het best met vaste hand afgeschoten.

Nieuwe roman! Verschijning 15 februari 2023